De Mauritsstraat:
Duizend jaar voorgeschiedenis

door Marten Jan Bok

De gemeente Utrecht heeft voor onze wijk nooit een passende naam weten te bedenken. Wie een vreemdeling wil aanduiden waar de Mauritsstraat ligt, moet zich behelpen met 'achter het Wilhelminapark'. Toch heet dit stuk grond, waarschijnlijk al sinds de tijd van Karel de Grote, de Oudwijker eng. Hieronymus van Alphen dronk er op zomerse dagen zijn thee. Marten Jan Bok dook diep in de geschiedenis van de wijk en beschrijft en passant hoe het gevaarlijk kronkelende wegennet de eeuwenoude waterlopen volgt.

Hieronymus van Alphen (1746-1803), de dichter van 'Jantje zag eens pruimen hangen', kocht in 1738 het landgoed Oudwijk. Als hij op een zomerse middag vanuit de theekoepel genoot van het uitzicht over het Oudwijkerveld, keek hij uit op wat nu de Mauritsstraat is (afb. 1). Want hoewel de straat zelf werd pas vanaf 1900 werd aangelegd, blijkt uit oude kaarten dat het huidige tracé de loop volgt van de rivier de Vecht.
In de tijd van Van Alphen restte van de oude rivierbedding nog slechts een strook weiland, omzoomd door twee stroompjes. De middeleeuwse Vecht was van die twee het oostelijke stroompje. Het is tot in deze eeuw blijven bestaan als een sloot die de erfscheiding vormde tussen de tuinen van de Mauritsstraat en die van de Koningslaan. Het westelijke stroompje vormt nu de sloot langs de Koningslaan. Op de hoger gelegen oevers van de Vecht lagen akkers en weilanden. Verderop, in Abstede, lagen boomgaarden en tuinderijen.
De volbeladen pruimenboom uit het beroemde gedicht van Van Alphen stond overigens niet in Oudwijk. Hij kocht het landgoed pas enkele jaren na de publicatie van zijn immens populaire 'Kleine gedigten voor kinderen' (1778-1781). En hoewel hij zeer productief was als schrijver, was Van Alphen toch in de eerste plaats jurist. Als procureur-generaal van het Hof van Utrecht was hij dagelijks in de weer met de donkere kant van de menselijke natuur. Zijn opvoedkundige gedichten zouden wij nu als zijn bijdrage aan de misdaadpreventie karakteriseren.



Afb. 1. Jan de Beyer, Gezicht op de tuinmuur van Oudwijk, 1744

Van Alphen behoorde tot het regentenpatriciaat dat in Utrecht-Oost tot op de dag van vandaag zijn sporen heeft nagelaten met landgoederen als het Hoogeland, de Oorsprong en Gildestein. En hoewel de buurten rondom het in 1898 geopende Wilhelminapark nu vooral de sfeer ademen van het tijdvak van kort voor de Eerste Wereldoorlog, zijn er op tal van plekken sporen te vinden van een geschiedenis die veel verder teruggaat.

Het Oudwijkerveld en de oude Vecht
Het landgoed waarop Van Alphen zich in de zomermaanden terugtrok, besloeg het kloosterterrein van de voormalige St. Stevensabdij. De abdij was in 1131 in Oudwijk gesticht door de vrouw van de burggraaf van Utrecht. Aan het einde van de zestiende eeuw, kort na de reformatie, waren de kloostergebouwen grotendeels gesloopt. De oude ringmuur bleef tot in de negentiende eeuw bewaard.


Afb. 2. De loop van de Vecht in de zeventiende eeuw. Reconstructie: Bert Garssen


Afb. 3. De historische waterlopen ingetekend op de huidige stadskaart: Bert Garssen

Aan de zuidzijde volgde deze muur de huidige Oudwijkerveldstraat, in het westen de Hofstraat, in het noorden de Braamstraat, het Van Alphenplein en de Helmstraat en in het oosten lag hij in het verlengde van de Oudwijkerlaan. De noordoosthoek van de ringmuur lag aan de Prinses Marijkelaan, ongeveer op de plek waar nu de grote zwerfkei ligt die herinnert aan de tien leden van de Binnenlandse Strijdkrachten die op 7 mei 1945 sneuvelden bij een vergeefse poging om Anton Mussert in zijn woonhuis op nr. 4 aan te houden. Juist op deze hoek van de muur lag Van Alphens vierhoekige theekoepeltje, dat als een soort uitkijktorentje boven de muur uitstak. Het bood een wijds uitzicht over het Oudwijkerveld en over de landerijen daar omheen.
Het vroegere Oudwijkerveld is deels nog herkenbaar in de vorm van het huidige Wilhelminapark. Oorspronkelijk was het echter veel groter en reikte het tot aan de Maliesingel. Het was het terrein waarop tot aan het eind van de veertiende eeuw de hele vrije mannelijke bevolking van het Sticht in de open lucht bijeenkwam voor de volksvergaderingen. Pas vanaf de zeventiende eeuw verloor het Oudwijkerveld meer en meer terrein, door de aanleg van verdedigingswerken, de Maliebaan (1636), en door de steeds verdere uitbreiding van het aantal tuinen en buitenhuisjes.
Keek Van Alphen vanuit zijn theekoepel de andere kant op, in de richting van de huidige Emmalaan, dan zag hij het door de oude Vecht omspoelde eiland Bleijenburg, dat naar zijn voormalige bezitters ook wel Alendorpsgerecht werd genoemd. Ongeveer ter hoogte van de kruising van de Prinses Marijkelaan en de Mauritsstraat splitste de Vecht zich in twee takken. De westelijke tak liep als een sloot langs de ringmuur van Oudwijk en vervolgens langs de Oudwijkerlaan in de richting van De Oorsprong. Het laatste restant daarvan is, in vergraven vorm, nog herkenbaar als erfscheiding tussen het park en de Snellenlaan. Vervolgens kruiste deze tak van de Vecht bij de Gildbrug de Biltstraat en stroomde verder als Biltse Grift in de richting van de Weerdsingel. Pas vanaf de Weerdsluizen is hij tegenwoordig weer voor iedereen als Vecht herkenbaar.
De oostelijke tak van de oude Vecht liep vanaf de Mauritsstraat achter het huidige Rosarium langs in de richting van de Prinsesselaan. Daar vormt hij nu de sloot langs de begraafplaats St. Barbara. Deze tak kruiste de Biltstraat en de Biltse grift bij de Museumbrug. Vroeger stond op die plek de Gildpoort, die de grenzen van de Utrechtse stadsvrijheid aangaf. De Vecht volgde daarna de Willem Barentzstraat tot aan de eerste knik, waarna hij aan de andere kant van de spoorlijn, ter hoogte van het Ooglijdersgasthuis, weer samenvloeide met de westelijke tak (afb. 2, 3).


Over de Vecht
Vanaf het punt waar de Vecht in verbinding stond met de Minstroom (huidige Louise de Collignystraat/ Rembrandtkade) vormde hij van oudsher de grens van de stadsvrijheid. Binnen die grens golden de privileges van de stad, daarbuiten die van het platteland. Het gebied ten oosten van de Vecht was in de Middeleeuwen drassig veengebied, afgezien van de hoger gelegen oeverwal. Waar nu park Bloeijendael en Rijnsweerd liggen heette het niet voor niets Biesveld.
Een familie met de toepasselijke naam Van Overdevecht bezat hier vermoedelijk al in de twaalfde eeuw veel grond. Zij hadden op de oostelijke oeverwal, op het terrein van de huidige begraafplaats, een versterkt huis. Daarnaast bezaten zij er het grote perceel waarop later onder meer de Mauritsstraat, de Stadhouderslaan en de Frederik Hendrikstraat werden aangelegd. Nog in de negentiende eeuw heette dit stuk land de Oudwijker Eng (afb. 4).

De Oudwijker Eng
De gemeente Utrecht heeft voor onze buurt nooit een passende naam weten te bedenken. Wie een vreemdeling moet aanduiden waar de Mauritsstraat ligt, moet zich behelpen met 'achter het Wilhelminapark'. Blijkbaar was de benaming Oudwijker Eng aan het begin van de twintigste eeuw in vergetelheid geraakt. Dat is jammer, want die naam moet zeer oud zijn geweest. De landerijen in het Sticht die eng heten blijken namelijk allemaal al in de Karolingische tijd - de tijd van Karel de Grote - bewoond te zijn geweest. Het zijn hoger gelegen stukken bouwland die al voor het jaar 1000 werden gebruikt voor de graanteelt. Zij lagen altijd in de onmiddellijke nabijheid van een boerennederzetting. De weilanden lagen er iets verder vanaf, en daarbuiten lagen de uitgestrekte woeste gronden. Het is daarom niet onmogelijk dat er een nog oudere nederzetting heeft gelegen op de plaats waar later de familie Van Overdevecht zijn woonplaats had en waar nu de begraafplaats ligt.



Afb. 4. H. Jz. Verstralen, Plan tot uitbreiding van de fortificaties van Utrecht, 1629

Ontginningen
De afdamming van de Kromme Rijn bij Wijk bij Duurstede, in 1122, maakte een eind aan de overstromingen die het Kromme Rijn-gebied van oudsher hadden geteisterd. De stad Utrecht kreeg vervolgens zijn singels en vestingwerken, en ten oosten en noorden van de stad werden in snel tempo woeste gronden ontgonnen. Men neemt aan dat de familie Van Overdevecht zijn bezittingen al vroeg in beheer had, omdat het domeingoederen waren die ze in leen hielden van het Domkapittel. Oostveen, Herbertskop en Overdevecht zouden in dat geval onder hun verantwoordelijkheid zijn ontgonnen. Met het oude land langs de Vecht als uitgangspunt werd zo het veengebied tot aan de Vuursche en het Gooi in cultuur gebracht. Het hele gebied ging uiteindelijk, inclusief de Oudwijker Eng, op in de gemeente Maartensdijk.
Met Ludolf van Overdevecht, die in het midden van de dertiende eeuw leefde, bereikte de familie het hoogtepunt van zijn macht. Zijn nakomelingen raakten echter in financiële problemen. Uiteindelijk moest Herbert van Overdevecht zijn stamhuis en de Oudwijker Eng in 1317 aan de abdij van Oudwijk verkopen. De abdij gaf de eng sindsdien in pacht uit en later kwam hij in particuliere handen. In 1830 werd de eng bij een grenscorrectie van Maartensdijk overgedaan aan Utrecht. Uit de oudste kadasterkaart (1832) en de daarbij behorende lijst van eigenaren is te zien dat de goederen van de familie Van Overdevecht toen weer grotendeels bijeen waren. Arnoldus van Scherpenzeel had bijna het hele gebied tussen de Biltstraat, waar hij woonde op het landhuis Compostel, en de Rembrandtkade in gebruik als weiland. Alleen het perceel van de huidige Nassaustraat was in handen van andere partijen, omdat daar van oudsher een weg overheen liep.

Infrastructuur
Door de eeuwen heen is de Oudwijker Eng altijd als landbouwgrond in gebruik geweest. Het is de vraag of er voor de negentiende eeuw ooit enige bebouwing van betekenis op heeft gestaan. Maar de middeleeuwse infrastructuur van sloten, wegen en velden is nog steeds goed herkenbaar. Op het ongelukkige knooppunt op de hoek van de Mauritsstraat, de Prinses Marijkelaan en de Johan Willem Frisostraat, waar ooit de Vecht zich splitste, moet het verkeer zich er ook nog altijd naar voegen.

Van oudsher liep er een weg van De Bilt naar de Tolsteegpoort. Deze weg werd in de middeleeuwen door de inwoners van De Bilt, waar geen kerk was, gebruikt voor de kerkgang naar de Nicolaaskerk. Hij heette daarom Nicolaasweg. Een deel van die weg draagt nog altijd zijn oude naam, maar vanaf de Baanstraat tot aan de Oudwijkerveldstraat heet hij tegenwoordig Van Limburg Stirumstraat. Hij volgde dan kort de Oudwijkerveldstraat en ging vanaf de hoek van de Prinses Marijkelaan en de Mauritsstraat verder langs de oostelijke tak van de Vecht. Daar leeft de oude Nicolaasweg - zij het tegenwoordig kronkelend in Engelse landschapsstijl - voort als Prinsesselaan. Vanaf de Gildpoort liepen de parochianen van de Nicolaaskerk op zondag over de Biltse Steenstraat terug naar huis.
De huidige weg naar De Bilt heeft echter mogelijk een voorganger gehad in een weg die op de zeventiende-eeuwse kaart van Henrick Jansz.Verstralen wordt aangeduid als de Afterweg. Deze lag in het verlengde van de Oudwijkerveldstraat. Hij ging bij de kruising van de Mauritsstraat en de Prinses Marijkelaan niet linksaf langs het water, maar rechtuit. De Afterweg stak daar namelijk de Vecht over en ging de Nassaustraat in. Daar liep hij dwars door nr. 4 heen, en kwam met een boogje uit bij het bruggetje dat aan het eind van de Stolberglaan over de Ridderschapsvaart (1661) ligt. Het vervolg van de Afterweg is verdwenen, maar hij zal wel ergens achter de AMEV hebben aangesloten op de Oostbroekselaan.

In Utrechtse handen: de negentiende eeuw
Arnoldus van Scherpenzeel had bij de grenscorrectie van 1830 bedongen dat de gemeente zijn zoon een baan zou geven als schipper van een schietschuit (de intercity onder de trekschuiten). Niet lang daarna verkocht hij het landgoed Compostel aan J.W. Arendts. Diens erfgenamen deden Compostel in 1871 over aan een zestal Rooms-Katholieke parochies, die er de begraafplaats op vestigden.
Na de grenscorrectie van 1830 werd de Oudwijker Eng deels vergraven tot een militaire weg, met een verbindingskanaal tussen de forten De Bilt en Vossegat. Het kanaal is bij iedere schaatsliefhebber in de buurt bekend als de Zilveren Schaats.
De landerijen tussen de Zilveren Schaats en het Oudwijker Veld bleven tot 1895 grotendeels in gebruik als landbouwgrond. Tussen de Nassaustraat en de Stolberglaan lag aan een open plein een uitspanning. En aan de Prinses Marijkelaan, die toen nog het laatste stuk van de Oudwijkerveldstraat was en vanaf 1898 Nassaulaan heette, lagen 16 kleine arbeiderswoningen van het type waarmee Oudwijk en Wittevrouwen vanaf het midden van de negentiende eeuw zonder veel planning werden volgebouwd. Ze werden aan het eind van de jaren 1920 afgebroken als 'niet meer in het milieu passend' (afb. 5). Alleen de nrs. Nassaulaan 15 en 16, nu Prinses Marijkelaan 8 en Mauritsstraat 1-A, bleven staan.


Het oude kruispunt van wegen en waterwegen en de negentiende-eeuwse bebouwing aan de Prinses Marijkelaan hebben twee belangrijke en blijvende gevolgen gehad voor de stedenbouwkundige structuur van Utrecht-Oost. Ten eerste veroorzaakten zij de weinig fraaie wespentaille van het groene gebied van het Wilhelminapark en het Hoogeland. En ten tweede maakten zij de ongelukkige bocht noodzakelijk waardoor de stadsbussen en het overige verkeer zich nu moeten slingeren om van het Rosarium in de Stadhouderslaan te komen.
Pas na de voltooiing van het Wilhelminapark begint de moderne geschiedenis van de wijk.

Afb. 5. Huizen aan de Nassaulaan (nu: Prinses Marijkelaan), 1929

<-- Naar inhoudsopgave historie <-- Naar vorige hoofdstuk - Naar volgende hoofdstuk-->